toen ik een tuin schilderde voor St. John’s Millbrook

aan mijn zoon, Mo

 

en schrijf ik vandaag
nu de laatste aanval is ingezet
de torens brandend de wolken likken
en op St John’s Millbrook ’t roet zwart neerdwarrelt
uit wat ooit de hemel was
en schilder ik zwart als roet een tuin
want tuinen zijn er niet in St John’s Millbrook

 

en nu: zelfs blue nigger Robert Johnson
raakt zijn ziel niet meer kwijt
want de duivel
(hij heeft er alles al gehad)
komt al lang niet meer op het kruispunt van St John’s Millbrook
waar Quasimodo’s bult van zacht leder lichtoker hinkt
en springt tussen de rijen stalen koetsen,
hij is de laatste der kamikazes.
(10.000 maagden zijn beloofd maar niet één aan hem).
ga weg, freak, toon je bult maar elders,
toon je bult maar aan je eigen blozende bruid,
we trappen je onder je kont,
out of St John’s Millbrook.

 

hier geen zwerfhonden.
de honden zijn gemaskerd hier:
strakke riemen gespannen tegen staalblauwe broeken.
er bloeien geen bloemen in St John’s Millbrook.
alleen sanguine tattoos op sanguine handen
en ’t eindeloze ritselen van ’t getelde geld,
de papieren bloemen van St John’s Millbrook.
er is niets dat niet te koop is in St John’s Millbrook.
een kanaal van lood.
mine de plomb.
zinken wolken.

 

bedelaressen, zwartgesluierd prevelen er wangebeden,
maar geen engelen in St John’s Millbrook
om het aan te horen.
we waren herders, mijnheer, we zitten klem, mijnheer.
we leggen onze wijven te bedelen, mijnheer, beter dat dan…

 

diep onder het bitumen, de Zwarte Vijvers, roerloos.
de Styx passeert in St John’s Millbrook,
maar Dante kwam er nooit.
en wat zoekt een herder hier ?
grote trucks verplaatsen de kuddes naar de slachtkamers
buiten de muren van St John’s Millbrook.
wel 10.0000 mekkerende schapen per dag, mijnheer,
10.000 maagden, 10.000 schapen.
er is geen greintje erbarmen in St John’s Millbrook.
en schilder ik zwart een tuin voor de herders van St John’s Millbrook.

 

negers roepen kwaken hese geile beesten eenden.
België moordde er 11 miljoen uit,
so what?
koningskamers vol gedroogde oren, gerookte handen,
so what?
in Lumumba’s nog levende romp en kop
(de rest van ’t lijf was hem al afgesneden)
werd traag een bajonet geduwd.
‘t kwam hem letterlijk de strot uit
(hij was onkwetsbaar voor kogels, vandaar…).
de koning, jong blank en maagd, bad heel lang voor zijn ziel.
er zijn geen tuinen van genade in St John’s Millbrook.
hanen kraaien er drie maal daags.
morgenlicht sluimert dofgrijs geen wolk beweegt,
de nacht morst gewoon over de dag heen.

 

Demmahom, de Rattenkoning, krioelt in de riolen,
Grijze Wolven uit Izmir, bepissen de poorten van St John’s Millbrook.
“Van de wrede Turken, verlos ons, Heer.”, baden de soldaten
van de Grote Oorlog, rottend in de loopgraven van Flanders Fields.

 

En Herr Himmler, de trouwste der getrouwen,
zwerft er, op zoek naar suikergas en kamp.
niemand zal hem zien, zijn rijlaarzen glanzen heimlich,
maar hij is onzichtbaar verdoken onder Jahwehs keppel.
er is geen kaf in St John’s Millbrook.
geen koren, geen kaf, maar wel gekraai van vele hanen,
drie maal driemaal daags.
verraad is hier koning, verraad is honing op de tong.
verraad is de regel.
en schilder ik zwart van olijven de tuin van het verraad
voor St John’s Millbrook.

 

Maria Magdalena lakt haar teennagels christenrood
en kittelt haar tepels recht;
ooit schminkte Goya haar fonkelzwarte ogen, maar nu etst hij
alleen nog de snelheid van kogels.
ze maakt zich op voor de fiesta vanavond, mooier dan ooit,
Golgotha is niet ver meer, ligt plat, trouwens,
zoals alles in St John’s Millbrook.
hoewel ze ’n lans tussen Zijn ribben staken, er kwam wat etter
en bloed uit, niet veel.
maar er zijn geen tuinen, neen, schilder ik zwart, trek ik tuinen
in natte verf, want geen plas, geen beek, geen helder vocht
bevloeit St John’s Millbrook.

 

Velázquez ronselt hier dwergen en keukenmeiden voor Filips IV.
hij ringt ze met goud en buigt en fluistert in hun monden van schaduw: “Heilige Moeder, de vrucht van Uw schoot, schilder ik zwart.”
zie hem daar lopen, fier als een gieter,
zijn Spaanse circusstoet voorop.
het kruis van Sint Iago heeft hij zich op de borst genaaid, terecht! een prins, maar zijn mantel sleept in het stof
van St John’s Millbrook.

 

geen Messias kwam ooit langs in St John’s Millbrook.
want hazen zijn er niet in St John’s Millbrook.
alleen Joseph Beuys leurt er met kammen.
zijn schedel verdraaid, zijn tijd is voorbij.
de Luftwaffe, het vet en het vilt, om van de Tartaren maar te zwijgen.
eigen vet is verboden in St John’s Millbrook.
alleen leugens zijn mogelijk, alle leugens.
en voor verhalen, tja, voor verhalen is er geen tijd.

 

je loopt er Mussolini’s ijskar voorbij, “Benito’s Gelati”.
lang is het geleden dat vrouwen zich benatten bij de klank
van zijn stem: fragola! limone! cioccolata!
een kornetje of een wafel…
ach man, hoepel toch op !
er zijn geen smaken in St John’s Millbrook.
alleen de zoete smaak van de zonde.

 

en Pol Pot rookt grote joints helemaal alleen,
hij kan zijn eigen broeders niet meer vertrouwen,
nummer 1 niet, nummer 2 niet, …
de tel is hij allang kwijt.
en stoned als een kanon, helemaal alleen, laadt hij zijn kar te zwaar; te veel lijken gestapeld als zovele platte broden.
de wielen zakken alsmaar dieper.
er is veel modder boven het bitumen in St John’s Millbrook.

 

en Jerry Lee Lewis gaat er op luipaardenjacht,
maar er zijn al lang geen luipaarden meer in St John’s Millbrook, hoogstens katten met melaatse snuitjes en knobbelknotte staarten
en Mobutu’s petje in de Congorivier drijvend,
ho man! rustig, rustig! maar, da’s ver hier vandaan!
drijvend, zuchtend naar negerbloed, ver van St John’s Millbrook.

 

op de geur af, de honden mekkerden, de schapen blaften
en ze sloten Sint Jans opiumkit en alle Chinezen verhingen zich
aan hun vlecht,
en zo zijn er ook geen Chinezen meer in St John’s Millbrook.
geen zon rijst meer boven het loden kanaal.
het Oosten is weg, gewoon weggegomd uit de hemel.
hoe dan ook rood is hier geouwehoer en geel is Van Gogh,
sinds lang vergeten, geen neger is hier nog blauw genoeg,
er blijft niet veel kleur over in St John’s Millbrook.
en zwart schilder ik, ja, een tuin, ja, ja.

 

en ben ik op zoek naar Klaus Barbie en zijn beulspezen.
hij drinkt muntthee hier op de hoek in café “Ghetto”
en speelt er vuile spelletjes met zijn poppen.
er zijn heel veel poppen in St John’s Millbrook,
niets anders dan poppen.
hun kutten zo kaal als babyspleetjes.

 

en zingen we ons geklaag in St John’s Millbrook.
de wolven van Istanbul nu worden koerdig hitsig,
maar geen poort opent zich.
gegrendeld zijn ze met pauwenveren en Trotski is hier de portier. genoegzaam streelt hij zijn ijspriem, netjes geplant in zijn fontanel. hij is alleen nu en voelt zich zelfs goed in St John’s Millbrook.
ooit was hij de toorn Gods en at hij tsarenvlees,
maar nu, vermoeid van het gepeupel speelt hij trompetviool
en schooit als een zigeuner, loens en fier de kin omhoog
en telt hij de blinden die hun witte stokken laten ratelen
over de kinderkoppen in de stegen van St John’s Millbrook.

 

en Eva Braun rookt blauwe sigaretten en hangt aureooltjes
aan Dolfie’s neus.
ze woont in een oventje, heel trendy ingericht,
want trends zijn er genoeg in St John’s Millbrook.
en zo’n besneden mokkajongen beft haar dag en nacht,
in Nacht und Nebel verzengen haar ogen.
ze kantelt prachtig – met stijl – haar bekken
en laat haar stilettovingers woelen in zijn kroezelhaar.
en zwart schilder ik het jongensbloed, een kroon
in St John’s Millbrook.

 

mongool George ‘Dubbeljoe’ Bush, scheel als een otter,
geeft zijn hobbelpaard de sporen, hobbel hobbel, bang! bang!
de heilige oorlog moet doorgaan en hij gooit papieren straaljagers naar de moskeeën van St John’s Millbrook.
hij is zo fier Amerikaan te zijn.
hij balt zijn vuistjes woest.
hij wil winnen, da’s zo goed als zeker. Neen, geen vrede, geen rust, maar wie weet eindigt hij wel in ’t asiel,
veilig opgeborgen tussen de freaks van St John’s Millbrook.
en voor hem schilder ik het asiel in de zwarte tuin
van St John’s Millbrook.

 

en daar waar het bitumen ingestort is in het wegdek
sukkelen in die grote zwarte gaten de lange rijen blinden
van Pieter Brueghel de Oude, hand op schouder,
hortend, struikelend, sakkerend, want grachten noch greppels
noch tuinen zijn er in St John’s Millbrook,
alleen grote gaten in ’t bitumen.
en jij, lieveling, die ziet met die grote anjerogen van je,
je kijkt er in en je ziet er in: de darmen, de zwarte darmen
van St John’s Millbrook.
en je denkt: mijn God, welke vruchten zullen mijn kinderen ooit
uit die grond plukken ?

 

en mee in de rij sukkelt Guido Gezelle, nu blind als een mol
is hij allang geen priester meer.
hij was een groot dichter lang geleden,
nu verkoopt hij alleen nog diamanten in St John’s Millbrook,
want woorden is hij allang vergeten.
hij kweekt slakken in de Zwarte Vijvers
en verbergt er al zijn geheimen.
want hoe maakt hij trouwens van slakken diamanten in de Zwarte Vijvers onder het bitumen van St John’s Millbrook ?

 

en de Burgers van Calais lopen er als toeristen bij,
ze glimlachen dwaas en kijken bedremmeld rond, verloren idioten,
hand in hand, hun koorden wat losjes rond de hals,
maar er staan allang geen galgen meer in St John’s Millbrook.
en ze weten niet waar naartoe, wat – the hell – is er te zien,
laat staan te doen in St John’s Millbrook.
op de markt kopen ze maïs voor beesten, plastic sandalen
en ééntje het Moorse alfabet in braille; maar niemand geeft om hen.
alleen de dealers van Ribaucourt loeren even, tevergeefs
want voor een shot kom je hier met je koord niet toe.

 

en daar loopt ze dan, Jeanne Duval, tegen weer en wind in
haar prachtig donker kattenlijf aan de façades schurkend;
op weg is ze naar haar groenharige dichter – mooi van toon –
hij is een creep, zij is zijn muze.
aar juwelen rinkelen nep, maar haar scheur parfumeert ze
met een mix van opium en lavendel die zwaar achter haar aan zweeft,
tik tik tik tik doen haar vergulde hakjes,
een catwalk over de klaterende kasseien van St John’s Millbrook.
ze brengt de mannen het hoofd op hol, ze loeren naar haar
en frutselen aan hun ding onder hun djellaba.
ooit pakken ze haar aan, ze is des duivels voor hen,
ooit, zwaaiend met hun Heilig Boek, steken ze 10.000 stiletto’s
in haar en er zal nergens plaats zijn
om haar stukdoorboorde schoonheid te begraven,
want tuinen zijn er niet in St John’s Millbrook,
zelfs geen beetje aarde om voor haar een put te graven.
dus schilder ik voor haar een zwart gat in een zwarte tuin
in St John’s Millbrook.

 

en Taaie Stan op zijn spinnenpoten steeds kokhalzend
met die uitpuilende adamsappel van hem,
steeds in dat leren jekkertje en die cowboybotten dan;
de man die juister schilderde dan al zijn schaduwen,
juister en sneller;
de man die van zijn eigen gal leefde en eenieder er mee besproeide. wel, hij maakte zich weinig vrienden hier in St John’s Millbrook.
de pest hadden ze aan hem en hoe meer hij ze jende,
hoe meer ze aan zijn kruis timmerden,
ik bedoel het kruis waarop ze hem gingen nagelen.
en zo gebeurde dat, het pausje gaf het teken – duimpje omlaag –
maar Taaie Stan was ze te vlug af, een jachtgeweer
zaagde hij de loop af, vulde het met everzwijnenhagel
en pompte het in zijn eigen mond.
net zoals dat van Goya hebben ze zijn hoofd nooit teruggevonden
hier in St John’s Millbrook.
wel een laatste schilderij: Interieur in bloed,
beetje Chardin, beetje Soutine, beetje Tarantino.
vanaf toen moest ik voor twee schilderen en elke dag denk ik
nog aan Taaie Stan en vervloek ik het gespuis dat een einde
aan zijn leven maakte.
misschien pak ik ze nog wel eens, op mijn beurt.
ik hield wel van Taaie Stan. ach man, hou op!
hij was een schilder en ik ook en zo was dat…

 

en wie droomt niet van eens in zijn leven zo’n pausje
van een rood gaatje te voorzien tussen zijn twee ogen.
wie het zelf niet wil doen vindt gemakkelijk iemand te huur
hier in St John’s Millbrook.
geen geknoei, proper gedaan, professioneel, daar gaan we voor
in St John’s Millbrook.
maar vergeet nooit: alles wordt contant betaald
in St John’s Millbrook.
maar de tuin moet ik nog schilderen en alleen, helemaal alleen.

 

niets is zoals je ’t ziet in St John’s Millbrook.
zo, weeg goed je vertrouwen, je kan er geen kant mee op.
alles is verborgen hier.
maar het volstaat te kijken en je ziet maar…
en, lieveling, tracht niet te vinden wat er niet is,
‘t is genoeg met niets hier en met niets (dan natte verf)
schilder ik zwart: tuinen voor St John’s Millbrook.
met niets dat er niet is, te veel, och ja, te…

 

***

 

Philippe Vandenberg

 

New York – Brussel,
november 2007 – februari 2008

Type:

Language:

Year:

Published as:

“toen ik een tuin schilderde voor St. John’s Millbrook.” In Marc Maet: Ik woon in de schilderkunst, edited by Karina Blanchar. Tielt: Lannoo, 2008.

Originally published as:

“as I’m Painting a Garden for St John’s Millbrook.” In Philippe Vandenberg: Black a Garden for St. John’s Millbrook, 145-155. Ghent: Croxhapox, 2008.

pijl rechts
Philippe Vandenberg