Pelgrims keel
à toi, reine des mouches
petite soeur d’Orphée
ma boule à cris, ma lune de sang d’avant
d’avant la vase
1.
Proloog
14 september 1998
Vader liet de honden paren en Moeder dronk zich door haar verdriet. De ellende was van goeien ’t wege. Niks geen ellende: flessen en parende beesten. Het gras stond hoog en in duistere spelletjes wreef ik aarde in mijn zusters gelaat.
Achter het huis was de spoorweg zoals altijd in Vlaanderen en achter de spoorweg was het bos zoals ja.
En ik teken de dikke strepen van het bos recht en boven de strepen van het gras, maar dat is niets, dat is slechts een support, het meisje kan ik er nog niet tussen wringen, de zuster met het bemodderde gezicht, de courtisane, l’élue du père.
En daar was het om te doen: haar opsluiten in het bos, bewaakt door de spoorweg waarover monsters van locomotieven langzaam aan- en afreden. Loco’s met rode wielen en zwarte stank, bereden door grijnzende zwarte mannen die van hoog, zo hoog spuwden: een langgerekte witte spuugsliert uit die zwarte kop, het meisje wou niet in de tekening in het bos, het meisje wou Vader, wou in Vader, en Vader spuwde naar mij vanuit de hoge hoogte van zijn toren–zijn en ik viel van de trappen, van zijn trappen.
En dan nog: mijn vader liet de honden paren.
Mijn moeder dronk de zee.
Wie zendt, wie wordt gezonden? Wie zendt mij het schilderij? Zendt het schilderij zichzelf naar mij?
La favorite du roi a le cul épilé.
Moeder dronk de zee, Vader liet de honden paren. Ik schopte de aan elkaar vastgeankerde beesten in hun ribben en sloeg zware poorten dicht op hun trillende achterlijven, mijn zuster sneed ik het haar af, een gat op haar hoofd, mijn vader spuugde naar mij, maar ik keek al en de spuug rekte zich van de trapleuning af.
Elke tekening is een message, elke tekening komt van boven, elke tekening is een sleutel. Apen krijsten in de woonkamer; mijn vader bouwde er grote kooien, mijn moeder staarde en grijnsde. Elke streep is een horizon en ik duwde de pen in mijn pisbuis, de vlekken op de lakens werden hard.
Niets blijft, alles duurt,
niemand komt.
Vader liet de honden paren en Moeder aan tafel, het eten viel in brokken uit haar mond.
Ik verzoop kippen in modderige waterbakken, wreef stof in mijn zusters mond, Vader sloeg mij. Grote locomotieven scheidden mij van het bos.
Wie zendt mij een schilderij?
Niets blijft, alles duurt.
Niemand komt.
2.
Fra Angelico
een witte engel visiteert Maria
23 juli 2001
ja ja lieve vlieg
leg je eieren
maar in mijn oog
ja ja lieve vlieg leg
mijn oog in je eieren maar
ja ja lieve vlieg
leg je eieren maar
in mijn oog
ja ja ja ja ja ja lieve
vlieg lief leg je eieren
in mijn oog oog oog
je eieren leg maar leg
ja vlieg lief leg je eieren
maar in mijn oog leg je
eieren maar in mijn oog
in mijn oog in mijn oog leg
eieren in oog mijn leg
ja ja ja leg maar
vlieg lief ik hou van je
leg je vlieg leg je vliegeieren
ik hou van je in mijn oog leg
je lieve vlieg leg je eieren
je kleefeieren in mijn vliegoog oog
je nestoog lieve vlieg vlieglief
in je oog leg je nest in mijn oog
leg je nest lieve vlieg leg je ei
in mijn oog lief nest
lieve ogen voor je eieren lieve ogen
voor je eieren mijn nest in je eieren
lieve vlieg vlieglief toch
leg mijn lief in je nest leg je eieren
in mijn oog leg mijn nest
leg mijn nest in je ei in je nest ooglief
mijn nestoog lief mijn nestoog lief
leg je eieren in mijn nestoog lief
ik hou van je
19 september 2001
de steppe
er zijn geen vluchtroutes meer
er zullen geen vluchtroutes meer zijn
vanaf nu zullen er nergens nog vluchtroutes zijn
naar waar jaagt het dier zich op?
naar welke muur van stekelig gebladerte? naar waar wordt het dier opgejaagd?
naar waar jaagt het dier zich op?
stekelig en hard is het groeisel onder en voor het dier
het dier dient nu afgemaakt te worden
het zal nu afgemaakt worden
daar ergens in de zinderende stilte van het landschap
daar ook in de zinderende stilte van het moordende
het moordende, ja het landschap maakt het dier af
er zijn geen vluchtroutes meer, alles is afgemaakt
het dier zal afgemaakt worden
nu
nu ja nu dient het dier afgemaakt
er zijn geen vluchtroutes meer
er zullen geen vluchtroutes meer zijn
nu dient het dier afgemaakt te worden
in de zinderende hitte, in de zinderende stilte
van het onafgebroken landschap
er zijn geen vluchtroutes meer
neen het dier weet zoveel
en vooral het voorvoelt wat moet gebeuren
aldus nu roerloos, nu stuurloos
weet het dat het zal afgemaakt worden
er zullen vanaf nu geen vluchtroutes meer zijn
er zullen vanaf nu geen vluchtroutes meer zijn
het dier ja nu dient afgemaakt
het landschap zal blijven zinderen van stilte
van hitte onveranderlijk, onveranderlijk in
haar oerdroge stekeligheid waarin het dier zich kronkelend
voortbeweegt, geen pad geen route geen vlucht
het dier dient afgemaakt nu nu nu
o ja nu
5 oktober 2001
en nog dwarrel ik en nog dwarrel ik naar je toe
van jou tot jou meedogenloos laat je mij dwarrelen: hoe stevig
is nog mijn vlieghondenlijk? hoe vlezig, hoe nog ontsnapt aan wormen en gaten
waar vliegen in knagen? hoe stevig is mijn weg naar jou
mijn Gaza mijn Libanon mijn woesternij?
hoe dwarrel ik dwarrel ik nog van jou tot jou?
onderbroken gebroken door je zovele takken door mijn zovele stammen
van je blad tot blad dwarrel ik dwarrel ik
ongeschreven? o nee jij niet ik nog minder, zal ik steeds dwarrelen
van jouw nerf naar mijn schors
6 oktober 2001
Mekong
het kan niet altijd
een suikerprins zijn op een purperen paard
die zwemmen niet naar de bodem van de rivier
de gele rivier
7 oktober 2001
tous les matins du monde sont sans retour
onze dromen beginnen voorbij onze beperkingen
het is nog halfduister ’s ochtends wanneer de hanen beginnen te kraaien
hier en overal, ook in Nicaragua waar donkere vrouwen
zich dan in de zwarte rivier reinigen van het zaad van hun minnaars
jij niet, je houdt mijn zaad in je op, wacht op mij wacht op mij
mijn zwarte engel engel
hier op de afdeling schoffelen de junks al door de gangen om valium
en methadon en zo: hun dromen komen niet meer voorbij hun pijn
zonder de gulle hand van de witte engel
ik suf al weg, teveel kristal tegen teveel pijn, maar nog al mijn dromen draag ik
niets zal die kiem in mij smoren, geen duistere bodem
geen meer van kristal
7 oktober 2001
de huizen
ik zal je willen, je zult mij winnen
maar wat zal de douleur beslissen?
zal ze zich terugtrekken lijk de rode ooievaars ver over zee kortom ver ver weg?
want zonder douleur wordt het bloed kleurleeg en licht als bronwater
neem me mee naar de bron, ik zal ons reinigen lijk doen de zwarte vogels:
in de watervolle dakgoten der huizen, der huizen van geluk
8 oktober 2001
het net
waarom is mijn lijf zó zwart? waarom zijn mijn sluizen geen zuigers van licht?
mijn zweetvel geen kleurig net? in wiens mazen je met vingers tanden tenen
haren en lippen jezelf vasthaakt en nimmer uit los kan
9 oktober 2001
envoi
dit is de dienst observatie, hier worden we bekeken: apen achter een glazen deur
op de bruine gang ja op die bruine gang rinkelt de apentelefoon
en nog en lang en zoveel
de telefoniste knabbelt zoute drop, de telefoniste pelt okeren noten
want nu kleurt de herfst
één enkel wordt geroepen, één enkel mag er naar toe
strompelen hinkelen struikelen kouseschuiven
is het moeder? is het lief? is het kind? is het vriend?
het duurt zo lang please please mevrouw mevrouw
de telefoniste knabbelt drop zo zout zo zout
10 oktober 2001
der Zorn Gottes — aan Klaus Kinski
toen Aguirre de Andes bergpassen afdaalde
3600 slaven die crepeerden, varkens samengedreven en kanonnen
gesleurd door Inca prinsen
kon hij niet weten zijn laatste gesprek met apen
een pijl doorboorde zijn zo geliefde dochters hals
ik weet niet, mijn zo geliefde dochter zuster vrouw van mijn opgebrand leven
ik weet niet met wie mijn laatste gesprek
jouw keel opengereten door roestig sabelstaal
ik zal mij wurgen in jou, in jou zal ik mij verminken
grote vuilaard die ik ben
grote smerige vuilaard die ik ben
TOVENAAR die ik ben
10 oktober 2001
Papa Bosch, de oorlog
jouw volk is niet het mijne
o nee
zij zullen slag leveren met elkaar
op een of ander modderveld
hopelijk worden hun schedels verbrijzeld
zeker worden hun schedels verbrijzeld
en dat hun hersenen zich mengen met turf en natte paardedrek
zijn de overlevenden zwaar gewond, dan zal ik mijn hiel op hun strot duwen
en dit gekraak zal mij verlossen van de burcht op mijn wervel
de klem in mijn lenden
en dan lieveling, dan zullen we elkaar beminnen
ons wentelend in hun wonden
en nog warme ingewanden
12 oktober 2001
ik ben de moordenaar niet van het meisje dat verdronken is
ik sneed haar polsen niet over en haar enkels
ik draaide de open wonde in haar dij niet
maar wel ben ik de leugenaar die haar beloofde vanaf nu: geluk
ik ik deed er haar in geloven
geloven in geluk is zo gemakkelijk voor wie er heel zijn leven naar zocht
en van mij hield, dus in mij geloofde
en ik loog, want zelf had ik het geluk nooit ontmoet
tovenaars zijn leugenaars
ik ben de moordenaar de leugenachtige bultenaar
ik hield van haar
jullie zullen mij nooit geloven
12 oktober 2001
de beul
ik wil de executie niet ontlopen neen neen
neen neen in godsnaam neen
je suis un peintre d’embouteillages
13 oktober 2001
landschap — naar Edvard Munch
ben ik de moordenaar van de liefde? zul jij me daarvan overtuigen?
geraak je zo die zware last kwijt die je liefde voor mij zou zijn?
breek je die rots liever op mijn schouders, dan gewoon te zeggen:
het was zo mooi maar veel te veel?
breek je liever mijn nek dan te zeggen : lieveling ga nu
wat jij wil kan ik niet, wat ik kan wil je niet meer ?
zoveel bergen zoveel wolken zoveel poedersneeuw tussen ons
ben ik de moordenaar van onze liefde? of zijn wij dat beiden?
en zijn we wel moordenaars? zijn we niet gewoon onkundig van elkaar?
zijn we niet gewoon twee vergissingen, samen verpakt?
twee landschappen verstrooid door een of andere dronken god
naast elkaar mislegd? bijvoorbeeld een ijsland en een zonneland
jij mijn zon vervloekend, ik je ijs bekrassend en mij toch de vragen stellend:
waarom vervloeit de zon niet in het ijs dat zij doet smelten?
waarom weerkaatst het ijs niet de bloedende gloed van de zon?
ben ik de moordenaar van de liefde?
14 oktober 2001
de avond — naar Philip Guston
wieg mij wieg mij hangend in het onwaarschijnlijke avondlicht
dat het tralieraam zwart maakt in haar rode gloed
15 oktober 2001
scène
het is twaalf uur ik weet het, want ik hoor de krukkenman de trap op strompelen
methadon aub methadon! zijn krukken zijn al verrukt voor de komende roes
hij zweet de koude uit zijn lam lijf, de bereiding duurt tien minuten
dat is erg voor hem, heel erg: de niet voorziene pijn van het wachten
zelfs zijn krukken beven met hem mee
mijn handen beven niet omdat het twaalf uur is, maar zij beven de geelgekleurde
dag door, door kristal kristal kristal om de pijn gespijkerd in mijn lijf de kop
in te duwen, kristal werkt vlugger als je het vermorzelt tussen je tanden
of laat smelten onder je tong, zo bestaan duizend geheimen
om de roes of de rust te wekken
het is twaalf uur en ik krijg kristal, ik moet het ter plaatse slikken
uit een metalen bekertje, alleen de junks kennen roesgeheimen,
zijn van alles op de hoogte
het is twaalf uur, ik weet alles wat zal gebeuren, nu
17 oktober 2001
klein vademecum — à ma mère
de leugenaar is een soepel dier
hoe vroeger hij eraan begint, hoe begaafder hij wordt in het bespelen van zijn kunst
want de leugenaar is ook een kunstenaar met alle onrust van dien
hoe vroeger hij zijn wereld verwringt, hoe geloofwaardiger zijn verwrongen verhaal
de aan te leren techniek is natuurlijk de lichaamstaal en de eenheid
tussen vorm en inhoud van het verhaal
de leugenaar is een soepel dier met een feilloos doseringsvermogen
leugens dienen in de juiste dosering gebracht te worden
zodat de belogene geen tijd heeft om in de war te raken
de leugenaar is een soepel dier dat in geen geval zijn souplesse mag verliezen
de leugenaar moet dus constant oefenen de leugen perfect in te pakken
zodat leugen en waarheid elkaar volkomen beschutten
de twee gevaren die de leugenaar belagen zijn vergetelheid en verwarring
regelmatig oefenen in denktechnieken is dus aangeraden:
hoofdrekenen, kruiswoordraadsels oplossen, citaten gedichten teksten memoraliseren
(ook het etaleren van kennis van vreemde talen kan indruk maken)
ik ben een slechte leugenaar, ik ben geen soepel dier
ik ben een kunstenaar met alle onrust van dien, maar een slechte leugenaar
ik leerde liegen om geliefd te worden zowel door mijn vader als door Moeder
vooral mijn moeder viel mij altijd lastig met de bloedstollende vraag:
van wie hou je het meest? van hem of van mij? dan antwoordde ik:
van allebei evenveel, maar ik kroop ineen, zo leerde ik alvast
dat een slechte leugenaar een kreupel dier is en ik werd het op slag
19 oktober 2001
dantesk — aan Mario De Brabandere
de hel zijn niet de poorten
zelfs niet het bonkend geluid van de poorten die dichtslaan
de hel is het geluid van de sleutels
daarna
19 oktober 2001
alleen sterven zal makkelijker zijn dan alleen leven
leven is zo lang sterven, je leert het
de honden van mijn vader stierven alleen
beseften zij dat? wat weet een hond van eenzaamheid?
wat wist mijn vader van alleen sterven?
nochtans is niemand eenzamer gestorven dan mijn vader
misschien had hij het lang bestudeerd op zijn eenzaam stervende beesten
had hij gevoeld hoe het hart brak, de darmen losten
gezien het blauwe vlies over de ogen komen en de poten die knikten als gebroken
mijn vader wist niets van mensen, maar zoveel van honden
misschien was het beter andersom geweest
hij had zijn ouders kunnen helpen sterven, dan waren ze niet zo alleen geweest
maar ook ik heb mijn vader niet helpen sterven, hoewel ik zijn honden
wenend begroef
21 oktober 2001
ontwaken
en jij zult het kind wekken en het brengen naar school
zo gewoon zo gewoon zo gewoon
zo gewoon als de dood
23 oktober 2001
who’s afraid etc.
bang natuurlijk wie is er niet bang
bang van elkaar te verliezen en toch verliezen we elkaar
bang van te moeten liegen en toch liegen we tegen elkaar
bang van de verkeerde dromen en toch sluipen de verkeerde dromen in ons
bang van er niet te komen aan het verplichte geluk en toch komen wij er niet
bang van betrapt te worden op een onmooi moment en toch worden we betrapt
bang de zo brede rivier niet over te geraken naar elkaar en toch gebeurt dat
bang de vijand, die onbekende, niet te herkennen en toch treedt de vijand binnen
bang de schoonheid te zien veranderen en toch verandert de schoonheid altijd
bang natuurlijk, natuurlijk zijn we allen bang allen allen
bang de schimmen te ontwaren die onze liefde zullen slopen
en toch kan dat elk moment
bang dat onze lichamen elkaar moe zullen worden en toch loert de gewoonte
bang dat onze zielen van kleur zullen veranderen en van kleur zullen ze veranderen
bang dat de springvloed die ons hoog boven het spetterende water gooit
zich terugtrekt, hoe dikwijls gebeurt dat!
bang dat onze ogen scheel gaan kijken, het zal ooit gebeuren
bang o lieveling natuurlijk zijn we bang
nog banger zullen we zijn als mijn knieën niet meer in je oksels passen
mijn handen niet meer in je haar, mijn duim niet meer in je mond
maar engel we zullen ook zoveel niet bang zijn
omdat onze ogen elkaar nooit zullen loslaten
25 oktober 2001
Sainte-Hélène
de pelgrim, dat ben ik sinds ik hier vertoef
de pelgrim is een leeuwenrest, pelgrims lopen niet ver meer
ze hebben een lief en houden hun handen vochtig
pelgrims schilderen soms maar dan lukt het niet altijd
zij komen overstuur door tijdgebrek of ongeloof of etc. terecht bij de grote madam
die de knopen uit hun ziel knijpt
ja ja die pelgrim ben ik, sinds ik in de spiegel vertoef
als de rest van de leeuw van Waterloos
26 oktober 2001
ik ben van je gaan houden omwille van de dood
die je als een boeket zwarte rozen in mijn armen drukt
beschadig me niet, anders zul je me niet durven aanschouwen
en de herinnering aan mij zal je achtervolgen als een gevlekte hond
27 oktober 2001
Apocalyps
de openbaring is de vraag of niet soms?
de grote hooidorsers die ’s nachts de korenvelden belichten, zijn zij God?
of de reïncarnatie van Vincent ?
waar is de openbaring? waar de vraag?
was Breughel een appelplukker?
Lowry een natte eend die zonk?
waar is de openbaring en waar de vraag?
de openbaring lag tussen Maria’s benen, maar lag de waarheid daar?
en het gedaver van de Apocalyps? wie was Johannes?
en wat draaide híj in zijn thee?
de openbaring kwam uit Johannes’ aars en hij zou de grote hooidorsers
die ’s nachts de korenvelden met licht omwoelen als een niets ontziende god
bezongen hebben
de openbaring is een benard geval aangezien ze de vraag is
29 oktober 2001
Le grand pêcheur
waarom heeft de grote garnalenvisser me niet verdronken, toen hij mij ving
in zijn grote net samen met jou? hij spaarde ons om met ons te spelen
en zijn zaad in het zoute water – dat brandde in onze ogen – te spuiten, het zaad
van de grote garnalenvisser, zijn net is van vlijmscherp staal en wat kwetste hij je!
hoe meer je bloedde hoe meer hij spoot kermend naar de onverschillige wolken
mijn bloed werd zeewater en dat wou hij: dat ik onzichtbaar bloedde
want het witte bloed doet het water schuimen en mijn schuim op jouw wonden
bracht hem in zulke vervoering, dat zelfs de onverschillige wolken zich in zee stortten
en wij, mijn liefste, spartelden als zopas gehangenen
aan de goals van Talibaanse voetbalvelden
wie zal de grote garnalenvisser doden? zijn paard doen struikelen? zijn staalnetten
door zijn schubbig vel trekken? wie zal je ingezouten wonden genezen?
de naalden uit je ogen trekken? ik zal het moeten doen
ik lokte je in zee, ik zal het moeten doen
1 november 2001
de tovenaar
er bestaat geen uur dat je niet weet waar de leugen is
er bestaat geen uur dat je niet weet wat zal gebeuren
er bestaat geen uur dat je zult beweren het niet te weten
ieder weet het ieder weet het
wie het niet wil weten
zal het vóór de anderen meemaken
4 november 2001
het anker — aan Marc Maet
waarom houthakkers hout hakken is logisch
maar waarom schepen vergaan is een moeilijke vraag
waarom liefde ons wurgt is niet zo logisch maar toch een beetje
want verliefde houthakkers wurgen hun vrouwen in schepen die vergaan
er is veel meer zee dan grond en land en het water is zó zout, ik hou van zout
ik hou er ook van aan zouten beelden te likken
koeien likken aan zouten blokken in de wei
koeien zijn zo mooi maar moeilijk te verdrinken
tenzij in overstromingen, dan zie je ze in een andere positie drijven
boven het weiwatervlak, gevlekte walvissen met kloefe poten
ik moet hieruit want een overstroming zou mij ook doen zwellen
en mijn billen paars kleuren, geen koe geen vrouw zou nog van mij willen
om van mijn staart nog maar te zwijgen
5 november 2001
sex & drugs & rock ’n roll forever — aan Ian Dury
il y a Hamlet
il y a Oedipe
Hamlet hallucineerde op kanteelgras
Oedipus jongleerde met zwaarden en miste eenmaal een dubbele slag
het had allemaal eenvoudiger gekund:
had Oedipe die nu toch stekeblind was
Hammellette in d’r aars genaaid
dan waren de vaders beschaamd in hun kist gebleven
waar bemoeien vaders zich toch mee?
om van moeders nog te zwijgen, die smeergeile teven
hou van mij hou van mij
8 november 2001
berceuse
en wat doen we met de leugenaar?
en wat doen we met de leugenaar?
wat doen we met de leugenaar?
wij snijden zijn smerige tong uit zijn valse muil
9 november 2001
Papa Bosch Blackbird — naar Alfred Kubin
ik ben slechts de raaf, zwerf hortend landend op het rotveld van eer:
één kogel door je linkeroog, en nu? nu lig je klaar, ja klaar voor wat?
moet ik je andere oog uitpikken? of steek ik mijn kop mijn vlerken
mijn stapelrazend verdriet in je stukgescheurd vrouwzijn?
11 november 2001
vermoeid
God een garnalenvisser en jij een kleine grijze garnaal
en juist daarom, mijn krekel, gooit God, de eeuwig ontgoochelde God
alle garnalen in één grote zwarte marmiet kokend water
11 november 2001
Madonna
niets zal ons nog deren
de schorpioenen zullen zichzelf steken, uiteraard totterdood
le scorpion est dangereux parce qu’il est malheureux
11 november 2001
Caligula
zijn wij gevangen in elkaar als gladiatoren?
als christenverslindende leeuwen?
als zo innige geliefden
onszelf verliezend bij iedere aanraking?
12 november 2001
sarabande
welke leugens? vragen de leugenaars
welke moorden? vragen de moordenaars
leugenaars zijn de garnalen, krabben zijn de moordenaars
wie ben ik? wie ben jij? wie is zij, de witte madam die mij foltert?
en wie is de zwarte madam die zichzelf foltert?
wie zijn de ratten aan de voet van de galg?
doen zij hun werk goed, die infame knabbelaars?
hoe moet het nu verder, nu we allen dood zijn ?
doder kunnen we niet zijn, niet meer levend dan nu
13 november 2001
tao
de zwarte vrouw is de berg, de witte vrouw de rivier
ik wil de rivier rond de berg wikkelen, de witte rivier rondom de zwarte berg
het zou verraderlijk mooi zijn, maar de zwarte berg zou overwinnen
want de kern wint het van de huid, de waterhuid
tenzij de zwarte berg het begeeft en afbrokkelt in gruis en modder
maar dan begeeft de rivier het ook
en alles wordt een zwart gruizig modderig meer
qui est la femme blanche? qui est la femme noire?
dissous en elles, je les aimerai toujours
m’aimeront-elles ?
15 november 2001
in de ton
je ging sterven met mij, maar dat zijn klinkers ja ja en dan nog:
samen sterven, daar moet je ook nog een leuke oplossing voor vinden
of je verveelt je te pletter
15 november 2001
vloed
en jij, kleine ruige meid, verloren in een hoek van mijn hart, zult weggutsen
met de bloedbeek zomaar uit mijn hart zomaar uit mijn lijf verdwijnen
voor eeuwig en nog langere tijden in wrange zeeën
19 november 2001
petite rencontre à l’asile
soms kruisen we elkaar in de gang, ik bedoel: hij komt ervan, ik ga er naar
hij draagt sloefjes, ik kousen, ik heb geen sloefen en – ondanks de plakkaten:
hef de bril omhoog, dan blijft het voor de dames droog – wordt hier heel wat
over de pot geplast
terug op mijn kamer droog ik mijn sokken, was ik mijn voeten
af en toe spoel ik mijn sokken met shampoo
soms kruisen we elkaar in de gang, valiumlam moet ik mij op het doel fixeren:
de plashoekroute, maar hij, hij komt ervan
daarin is hij toch al ontlast, voordeel op mij
vreemd is dat hij zijn linkerarm boven zijn gebobbeld hoofd in de lucht houdt
en met zijn hand krampachtige open en dicht beweginkjes
maakt is dat nu de sioux junkie groet?
ik weet het niet, ik, ik ben hier nog nieuw en denk altijd aan haar, want ja
hij schreeuwt iets tegen mij over autobus 71 die van nergens vertrekt
ja ja ook dat nog: veel metaal glinstert in zijn oren
hij loopt verder en ik struikel over het wc-verhoogde, plas wat in mijn broek
misschien houdt hij ook van iemand: een sioux junkie vrouw
met zo’n omgekeerd truckers petje, klep in haar nek
21 november 2001
de slak
wel liefste, mijn vierde week begint
elke morgen zie ik mij in de spiegel meer veranderen in een slak
zo zie je maar hoe magisch en voorspelbaar mijn schilderijen zijn
nu kleeft de slak nog op mijn hoofd, in mijn haar, maar langzaam zal
haar groeiend huis mijn schedel omvatten en haar slijmerig lijf mijn ogen toekleven
mijn neus mijn mond volproppen
dat gebeurt hier ja
en traag slepen de slakkemensen zich langs de vlekkerige muren
de ergste zijn zij die volkomen slak geworden zijn en zich vastkleven
in de hoeken van de hier zovele kamers, hun slijm droogt op
zij bewegen nooit meer
erin zal nog wat bloedasse zwakjes fonkelen, misschien ook nog meeluisteren
naar de schandelijke geheimen, de vernederingen, de schulden
misschien schrijven de verschrompelde slakkemensjes nog
over wat niet geweten mag zijn
zo, liefste, begint de vierde week van de slakkeman
ik zal nog vele dagen moeten dragen, mijn straf aanvaarden, mijn straf ondergaan
mijn straf
hoe zal ik dan nog met blinkend slijm kunnen schilderen
alleen in een pikdonkere schelp en wat wordt er in een slakkenhuis geschilderd?
zal ik jou nog kunnen tekenen? ik denk van wel
Oidipoes zou het kunnen
al heeft hij korsten in plaats van ogen
22 november 2001
nood
nu wordt de tijd echt kort
kort voor wat te leven valt, nóg te leven valt
zo kort, dat teveel letters hem bevatten
nu wordt de tijd echt te kort
kort voor wat nog te leven valt
zo kort, dat elk teken overbodig wordt
22 november 2001
tederheid is wat mij rest, verkruimeld verzaaid op weg
zwarte vogels doen hun intrede nu, zij zijn zo sterk geworden en ik zo zwak
zo zwak dat ik de kruimels zelfs met een natte vinger
niet naar mijn mond kan brengen
tederheid is wat mij rest, verkruimeld verzaaid op de weg
ook jij zult verkruimelen en je prachtige veren verliezen
god zij dank hield ik zo van je
25 november 2001
marine
en wij, wij zullen aanspoelen als plankton bij nachtvloed
zij zijn slechts zand, dode korrels die ons geselen
voortgezweept door de vele wind die van niets beters weet
26 november 2001
wie nooit gewiegd werd zal nooit getroost worden
wie gewiegd werd zal gelukkig zijn
26 november 2001
de dief
reinig je reinig je in mij, ik zal je omsluiten met oneindig veel stralen
gestolen licht
26 november 2001
tous les matins du monde, encore
geen dageraad is zo giftig als jij, geen dageraad geeft zoveel om mij
geen dageraad zal ik je niet geven, die jij voor mij bent, voor mij die ontwaakt
blauwzwarte kleine zus van mij
29 november 2001
wanneer het einde begint
wanneer het begin van het einde begint, houdt de angst zich gedeisd
wanneer het einde ons vindt zal de angst uit ons wegsluipen
de angst is er voor hen die willen leven
wanneer we ons zullen neerleggen, zal niets of niemand ons nog raken
dat weet jij, dat heb jij mij geleerd: wanneer het einde begint, begint de vreugde
de vreugde die we zo gemist hebben door de angst elkaar te verliezen
wanneer het einde tenslotte nader zal sluipen, leg mijn hand over je ogen
en ik zal diep zo diep in je ziel zien door je vingers heen
nooit zal dat beeld ophouden te bestaan
wanneer het einde begint
wanneer het begin van het einde begint, houdt de angst zich gedeisd
niemand zal ons nog raken
3.
Epiloog
met Soutine in de spiegel
La ruine, seule la ruine est le refuge.
SAMUEL BECKETT
16 februari 2002
quand ta douleur portera mon masque
ce jour-là le chargrin s’arrêtera
tellement étonnè de sa propre monstruosité
13 september 1998
is het kruipen in zijn schulp een laakbare daad?
een gevolg van uitgeput geestesvermogen?
of eenvoudigweg het zich verdiepen in de cruciale vraag:
wat is de houding en wat is waar?
Type:
- Essay
Language:
- Dutch
Year:
- 2003
Published as:
“Pelgrims keel.” In Pelgrims keel, unpag. Kessel-Lo: Literarte, 2003.
Originally published as:
Idem